De werkgever heeft op 10 juli 2015 voor, onder meer, de werknemer een ontslagvergunning aangevraagd wegens bedrijfseconomische redenen. Daarbij heeft de werkgever zich beroepen op de Overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers en heeft hij een daartoe strekkende verklaring aangevraagd. Het UWV heeft op 11 augustus 2015 toestemming verleend voor het ontslag. De gevraagde verklaring, dat de werkgever aan de voorwaarden voldoet voor een beroep op de Overbruggingsregeling, heeft het UWV geweigerd. Bij brief van 31 augustus 2015 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 februari 2016, dus tegen een langere opzegtermijn. De werkgever heeft een lagere transitievergoeding betaald op de grond dat hij in de boekjaren 2013, 2014 en 2015 verlies heeft geleden. Als de werkgever zou hebben opgezegd tegen een datum in 2015, had hij de volledige transitievergoeding moeten betalen, omdat het nettoresultaat in 2012 wel positief was. De werknemer heeft zich verzet tegen deze gang van zaken en heeft aanspraak gemaakt op de volledige transitievergoeding (€ 10.643,= in plaats van € 2.475,=). De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.
In appel overweegt het hof dat het feit dat het UWV de verklaring over het beroep op de Overbruggingsregeling niet heeft afgegeven, niet betekent dat de werkgever geen beroep op deze regeling kan doen. Het is aan de rechter om volledig te toetsen of de werkgever aan deze regeling voldoet. Met de werkgever is het hof van mening dat de referentieperiode in dit geval bestaat uit de jaren 2013, 2014 en 2015, nu dit de drie jaren zijn die zijn gelegen vóór het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Het hof acht het beroep van de werkgever op de Overbruggingsregeling echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De werkgever heeft in juli 2015 betoogd dat er een financiële noodzaak was om twee van de vier arbeidsplaatsen te laten vervallen. Hiermee strookt niet dat pas is opgezegd tegen 1 februari 2016. Duidelijk is dat de werkgever dit heeft gedaan om betaling van de volledige transitievergoeding te vermijden. Gelet hierop en op het nadeel voor de werknemer acht het hof dit onaanvaardbaar. De werkgever dient dus alsnog de volledige transitievergoeding te betalen.
NB. Als het netto resultaat over de drie boekjaren vóór het boekjaar waarin de ontslagaanvraag is ingediend, negatief is, hoeven werkgevers met minder dan 25 werknemers in dienst, de dienstjaren vóór 1 mei 2013 niet mee te tellen bij de berekening van de transitievergoeding. Vgl. «JAR» 2016/159 en «JAR» 2016/125. Het opzettelijk frustreren van een bepaalde aanspraak, bijvoorbeeld door onregelmatig op te zeggen of, zoals hier, een langere opzegtermijn in acht te nemen, ontmoet doorgaans weinig sympathie (zie ook «JAR» 2016/189), maar wordt niet altijd afgestraft (vgl. «JAR» 2016/294).
Kortom, slim bedacht maar afgestraft.
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:857