Een van de kenmerken van de arbeidsovereenkomst m.u.p. is de verplichting van de werknemer om aan elke oproep gehoor te geven. Hij mag een aanbod van werk niet weigeren, in tegenstelling tot de oproepkracht die werkzaam is op basis van een voorovereenkomst.
Redelijkheid en billijkheid
Deze verplichting wordt met behulp van de redelijkheid en billijkheid nader ingevuld. De werkgever moet zich bij het oproepen gedragen als een goed werkgever, en de werknemer moet bij het beantwoorden van die oproep als een goed werknemer te werk gaan. De werkgever mag het oproepcontract niet laten ontaarden in een ‘wurgcontract’. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat ‘de oproepkracht verder genoopt is gekluisterd aan de telefoon te zitten, ‘sprungbereit’ zodra de oproeper zich meldt. Dat zou dwangarbeid naast de telefoon betekenen’ (M. G. Rood & M. J. van der Ven, Flexibele arbeidsrelaties, Alphen aan den Rijn: Samsom H. D. Tjeenk Willink 1988, p. 32). De goede werkgever zal er dan ook naar streven om de oproepkracht zo vroeg mogelijk op te roepen, zodat deze tijd heeft om bijvoorbeeld kinderopvang te regelen. De goede oproepkracht van zijn kant zal een oproep alleen afslaan wanneer er sprake is van zwaarwegende omstandigheden, die het hem onmogelijk maken om te komen werken. Denk aan een geplande vakantie, een ziek kind thuis, of ziekte van de oproepkracht zelf. Het zal dus sterk van de feitelijke omstandigheden afhangen, in hoeverre een oproepkracht werkelijk verplicht is elk werkaanbod aan te nemen.
Art 4:2 Arbeidstijdenwet
Naast de redelijkheid en billijkheid (art. 7:611 BW) speelt ook de Arbeidstijdenwet een corrigerende rol. Krachtens art. 4:2 van deze wet is de werkgever verplicht om wijzigingen in het werkrooster ten minste 28 dagen van tevoren mee te delen aan de werknemer. Indien de aard van de arbeid dat onmogelijk maakt — hetgeen bij een oproepcontract doorgaans het geval is — moet de werkgever de tijdstippen van de wekelijkse rustdag in ieder geval 28 dagen van tevoren bekend maken. Tevens moet de werkgever in dat geval ten minste vier dagen van tevoren aan de werknemer bekend maken op welke tijdstippen hij arbeid moet verrichten.
De werkgever kan telkens met instemming van de werknemer afwijken van het bepaalde in art. 4:2 . Het gebruik van het woord ‘telkens’ duidt erop dat de werknemer iedere keer zijn toestemming dient te geven als de werkgever zich niet aan de wettelijke termijnen houdt. Dus als de werkgever de werknemer oproept om te komen werken op een tijdstip dat binnen die vierdagentermijn gelegen is, kan de werknemer erop wijzen dat de werkgever handelt in strijd met zijn verplichtingen uit de Arbeidstijdenwet, en dat hij in principe geen gevolg hoeft te geven aan die oproep. Maar als de werknemer geen bezwaar heeft tegen het werken op zo'n korte termijn, kan hij het aanbod gewoon aannemen. In dat geval heeft hij de werkgever ‘toestemming’ gegeven om van de wettelijke termijn af te wijken.
Wanneer de werkgever de oproepkracht nodig heeft om voorzienbare pieken in het werkaanbod op te vangen, kan hij deze vierdagentermijn zonder problemen nakomen. Bijvoorbeeld als het gaat om de vervanging van personeel dat wegens vakantie of verlof afwezig is. De werkgever kan de oproepkracht dan tijdig oproepen of inroosteren. Zou de werkgever daarentegen de werknemer 's morgens bellen met het verzoek om diezelfde dag nog te komen werken, dan kan de oproepkracht zich mijns inziens aan de arbeidsplicht onttrekken door te wijzen op overtreding van art. 4:2 Arbeidswet. Hij mág op het aanbod ingaan, maar hij is hiertoe niet verplicht.