Ontslag op staande voet en toch recht op loon?

Op 1 juli 2015 is met de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) het ontslagrecht op de schop gegaan. Naast de grote veranderingen, heeft de WWZ enkele minder bekende procesrechtelijke veranderingen met zich meegebracht. Zo deed het Gerechtshof Den Haag op 1 maart 2016 een bijzondere uitspraak.

Feiten

De werkneemster was als leidster in dienst bij een kinderdagverblijf. Op 13 augustus, een warme zomerdag, ging de werkneemster op pad met een groep van 10 kinderen naar een buitenspeeltuin. Na ongeveer anderhalf uur bemerkt zij dat er één kind mist. Dit kind blijkt anderhalf uur lang in de afgesloten auto van de werkneemster zat. Gelukkig was het kind ongedeerd, maar de werkgever vond dit voorval toch ernstig genoeg om de werkneemster de volgende dag op staande voet te ontslaan. De werkneemster heeft tegen dit ontslag geageerd. De rechter in eerste aanleg, de kantonrechter Rotterdam, oordeelde dat het handelen van de werkneemster wel verwijtbaar was, maar niet zo erg dat het een dringende reden vormde en dus een ontslag op staande voet rechtvaardigde. De kantonrechter Rotterdam overwoog dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was gegeven, maar dat de arbeidsovereenkomst wel diende te eindigen. De kantonrechter deed uitspraak op 2 november 2015 en ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2016. De werkneemster had derhalve recht op loon tot 1 januari 2016 en recht op een transitievergoeding. De werkgever was het niet eens met deze beslissing en is in hoger beroep gegaan.

Oordeel Hof

Het Hof oordeelde dat er wel sprake was van een dringende reden. Het Hof achtte het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig en vernietigde daarop de uitspraak van de kantonrechter. Vroeger, voor de WWZ, herleefde in dat geval het ontslag. De werkneemster was dan ontslagen per 14 augustus 2015 en zou het loon dat zij daarna had ontvangen moeten terugbetalen. Met de WWZ is dit gewijzigd, nu stelt de wet in artikel 7:683 lid 6 BW: “Indien de rechter in hoger beroep (..) oordeelt dat het verzoek van de werknemer om vernietiging van de opzegging (..) ten onrechte is toegewezen, bepaalt hij op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt.” Vervolgens staat er in de Memorie van Toelichting: “in de gevallen bedoeld in het zesde lid bepaalt de rechter in hoger beroep of cassatie op welk toekomstig tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt.” Ook bepaalt de Memorie van Toelichting dat het de appelrechter niet is toegestaan “om een beschikking van de kantonrechter houdende een vernietiging van de opzegging te vernietigen, omdat de opzegging zelf dan zou herleven, hetgeen per saldo zou neerkomen op een (door het niet stelsel niet beoogde) einddatum in het verleden.”[i]

Kortom, het Hof moet een nieuwe einddatum vaststellen en die mag niet in het verleden liggen. Het Hof heeft in deze zaak uitspraak gedaan op 23 februari 2016. Het Hof zou derhalve pas de arbeidsovereenkomst op z’n vroegst kunnen beëindigen op 23 februari 2016. Dat zou betekenen dat de werkneemster, ook al is het ontslag op staande voet van 14 augustus 2015 terecht gegeven, recht heeft op betaling van loon tot 23 februari 2016.

Dit ging het Hof toch echt te ver. Het Hof overwoog dat de werkgever door het instellen van hoger beroep in een slechtere positie terecht komt. Dit is in strijd met de rechtsregel dat een partij niet slechter mag worden van zijn hoger beroep (het verbod van reformatio in peius). Dit brengt volgens het Hof met zich dat, hoewel het Hof een einddatum gelegen in de toekomst dient te bepalen, het Hof in dit geval het einde van de arbeidsovereenkomst vaststelt op 1 januari 2016. De werkneemster dient wel de transitievergoeding terug te betalen en de gefixeerde schadevergoeding te voldoen.

Conclusie

Door de wetgever wordt met het nieuwe ontslagstelsel geen einddatum in het verleden beoogd. Dit heeft in deze situatie tot gevolg dat een werkgever 4,5 maand aan loon moet betalen, ondanks dat het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is geacht. En indien het Hof de wet en de wetsgeschiedenis precies had gevolgd, en de arbeidsovereenkomst pas op 23 februari 2016 had ontbonden, dan had de werkgever het loon meer dan een half jaar moeten doorbetalen, ook al was het ontslag op staande voet terecht gegeven. Het is onbegrijpelijk dat een werkgever na een terecht gegeven ontslag op staande voet, toch is gehouden om loon te betalen. En met de enkele verklaring dat het door de wetgever ‘niet beoogd wordt’, zullen veel werkgevers geen genoegen nemen.

Uitzendkracht en ziekte

Hoge Raad: uitzendovereenkomst eindigt niet zonder meer bij ziekte van de uitzendkracht

Lees verder