Eerder is op onze site een bericht geplaatst over de overgang van onderneming na een faillissement. Dat bericht gaat over een uitzonderlijke uitspraak waarbij overgang van onderneming aangenomen werd na faillissement. Op basis van de wet is er nog een mogelijkheid op grond waarvan de arbeidsovereenkomst met een failliete werkgever doorwerkt in de arbeidsovereenkomst met de overnemer na faillissement, te weten art. 7:668a lid 2 BW.
Op grond van dat artikel is de ketenregeling van toepassing op opvolgende werkgevers; de keten van arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd loopt door, indien de werknemer in dienst treedt bij een werkgever die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden de opvolger te zijn.
Recent heeft de Rechtbank Limburg (3 september 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:7732) zich uitgelaten over het opvolgende werkgeverschap na faillissement. De kantonrechter stelde vast dat de overnemer geacht wordt de opvolgend werkgever te zijn. Op grond daarvan was een arbeidsovereenkomst niet van rechtswege geëindigd; er bestond een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter heeft daarbij aangegeven welke omstandigheden hij van belang achtte.
De situatie is de volgende, de werknemer is ruim 17 jaar in dienst bij werkgever A. Werkgever A vraagt haar eigen faillissement aan. De arbeidsovereenkomst met werknemer wordt opgezegd. Binnen enkele dagen heeft de curator overeenstemming bereikt met overnemer B. Overnemer B biedt aan een aantal werknemers van werkgever A een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan, waaronder de betreffende werknemer. Deze overeenkomst voor bepaalde tijd wordt niet verlengd, waarop de werknemer zich tot de kantonrechter wendde.
De kantonrechter constateerde een aantal frappante feiten. De bestuurders van beide ondernemingen hadden voorafgaand aan de overname contact met elkaar. Na faillissement is bijzonder snel overeenstemming bereikt met B. Daarnaast had de curator in het faillissementsverslag een opvatting van de bestuurder van A genoteerd. Bestuurder gaf aan dat overname zonder faillissement niet ging slagen, omdat tot tweemaal toe een ontslagaanvraag bij het UWV ten behoeve van twee groepen werknemers is afgewezen. Verder geeft de vertegenwoordiger van B aan dat de schulden gesaneerd dienden te worden voor de overname. Verder kenden de bestuurders van bedrijven A en B elkaar, eerst als collega’s en later zijn zij elkaar als branchegenoten “niet uit het oog verloren”. De kantonrechter krijgt de indruk dat B bij de overname een voorkeursbehandeling heeft gekregen. Daarnaast hadden A en B zich beide ingeschreven voor een opdracht welke opdracht aan A gegund werd. Door de overname heeft B alsnog die opdracht binnen. Verder werkten de twee ondernemingen samen.
Het bestuur van de twee ondernemingen was ook nog verweven, waardoor B een kijkje in de keuken kon nemen van A en werknemers op basis van lopende projecten, ziekte, competenties en kennis kon selecteren. Werknemers die niet werkzaam waren op lopende projecten of ziek waren, kregen geen arbeidsovereenkomst aangeboden. De werknemers die wel een aanbod ontvingen, hoefden geen sollicitatiegesprek te voeren met B. Vervolgens heeft de bestuurder van A, die op dat moment werkzaam was voor B, een tweede selectie gemaakt, in die zin dat van een aantal werknemers de nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet verlengd werd.
De kantonrechter hecht daarnaast veel waarde aan de afwijzing van het UWV op de ontslagaanvraag van A. Indien die ontslagaanvraag correct was onderbouwd, dan had de veel drastischere sanering niet plaatsgevonden. Nu tracht A de werknemers door de constructie (faillissement en overname) iedere rechtsbescherming te ontnemen. Vanwege de hechte band tussen de oude en de nieuwe werkgever neemt de kantonrechter opvolgend werkgeverschap aan. Op deze grond heeft de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Werknemers wiens contract in eerste instantie al niet verlengd was, baat dit niet. Mogelijk kunnen zij nog een beroep doen op de overgang van onderneming (art. 7:663 BW)