De werknemer, 46 jaar oud, is op 15 maart 2010 bij de werkgever in dienst getreden. Sinds 2011 is hij statutair bestuurder met een salaris van € 10.500,= bruto per maand. Sinds 1 september 2015 is de werknemer ziek als gevolg van een burn-out. De bedrijfsarts heeft aangegeven dat terugkeer in de eigen functie mogelijk is. Op 25 november 2015 laat de leidinggevende van de werknemer echter weten dat terugkeer in de eigen functie geen optie is vanwege de burn-out. De werkgever doet een beëindigingsvoorstel dat de werknemer afwijst. Op 25 februari 2016 rapporteert de bedrijfsarts dat er per 24 maart 2016 geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid door ziekte, maar van klachten als gevolg van een arbeidsconflict. Hij adviseert partijen om in gesprek te gaan over een oplossing. In de algemene vergadering van aandeelhouders op 8 april 2016 wordt besloten tot het ontslag van de werknemer. De werknemer stelt dat geen sprake is van een redelijke grond en dat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Hij vordert betaling van de transitievergoeding, een billijke vergoeding ter hoogte van € 141.500,= bruto en betaling van bonussen.
De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet (specifiek) heeft gesteld waardoor een zodanig gebrek aan vertrouwen in de werknemer is ontstaan dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van de werkgever gevergd kan worden. In plaats van dat de werkgever met de werknemer in gesprek is gegaan, zoals de bedrijfsarts adviseerde, heeft de werkgever een uitnodiging voor de algemene vergadering van aandeelhouders gestuurd met op de agenda het voorgenomen ontslag van de werknemer. De werknemer acht de werknemer door zijn burn-out niet langer in staat de onderneming deugdelijk te besturen. Er is daarom geen sprake van de h-grond of een andere redelijke grond. Er is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever omdat de werkgever de werknemer na zijn burn-out heeft belet zijn werkzaamheden weer op te bouwen, waardoor hij feitelijk nog arbeidsongeschikt was toen zijn arbeidsovereenkomst werd opgezegd. De werkgever is daarom een billijke vergoeding verschuldigd van € 141.500,= bruto. De werkgever is geen bonussen verschuldigd omdat niet is gebleken dat voor 2016 (en 2017) een bonus agreement tot stand is gekomen. De werknemer heeft na beëindiging van de arbeidsovereenkomst ook recht op een transitievergoeding.
NB. Voor zover bekend was dit de hoogste billijke vergoeding onder de Wwz tot nog toe in de gepubliceerde rechtspraak, maar kort geleden is Ktr. Rotterdam gepubliceerd van 19 oktober 2016 met € 219.392,= (in «JAR» afl. 4). In «JAR» 2017/124 werd € 125.000,= toegekend, maar dan met name als waarschuwing. De kantonrechter in deze zaak noemt het punitieve element ook, maar baseert zich verder vooral op compensatie als toekenningsgrond.