Regelmatig komt het voor dat de bedrijfsarts van de werkgever oordeelt dat de (arbeidsongeschikte) werknemer weer aan de slag kan en de werknemer zich daar helemaal niet in kan vinden. Meestal komt de (arbeidsongeschikte) werknemer desondanks weer werken, vanwege het risico dat de loondoorbetaling wordt stopgezet. Sommige (arbeidsongeschikte) werknemers verschijnen toch niet op het werk na de oproep, zelfs nadat de werkgever heeft aangegeven niet langer het loon door te betalen.
De werkgever heeft in dat geval twee mogelijkheden, de werkgever kan de loondoorbetaling stopzetten. Immers, is het uitgangspunt geen arbeid geen loon, tenzij … (bijvoorbeeld ziekte). De andere optie is een second opinion aanvragen bij het UWV (art. 32 Wet SUWI).
Wat nu als tegenstrijdig wordt geoordeeld? Het UWV oordeelt dat sprake is van arbeidsongeschiktheid en de bedrijfsarts oordeelt dat geen sprake (meer) is van arbeidsongeschiktheid. De werkgever kan er dan voor kiezen om het oordeel van het UWV te volgen, in dat geval duurt de arbeidsongeschiktheid voort. De werkgever zal de re-integratie moeten starten/voortzetten. Als de werkgever ervoor kiest om het oordeel van de bedrijfsarts te volgen, zal de werkgever de loondoorbetaling van de weigerachtige/arbeidsongeschikte werknemer stopzetten. De werknemer kan dan loon vorderen bij de rechter.
De rechter volgt niet altijd het oordeel van het UWV. Aan het oordeel van het UWV dient een grondig onderzoek en een grondige motivering ten grondslag te liggen. Daarnaast dienen beide partijen in de gelegenheid te zijn gesteld om hun zienswijze te geven. Mocht het oordeel onvoldoende gemotiveerd zijn, dan betekent dat niet dat de rechter het oordeel van de bedrijfsarts zal volgen. De werknemer kan het oordeel van het UWV verder staven met bijvoorbeeld een verklaring van de behandelend arts. Ten slotte dient de werkgever ook rekening te houden met de reden waarom een second opinion aangevraagd kan worden bij een verzekeringsarts van het UWV. De wetgever heeft het aldus verwoord: “Het kabinet meent echter dat de arbodiensten tekortschieten op het punt van de vereiste onafhankelijkheid.” (Kamerstukken II 1995/96, 24439, 3, p. 26). In de meeste gevallen zal de rechter het oordeel van het UWV volgen.
Zo ook recent in een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (3 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1614). Daar vroeg de werknemer een deskundigenoordeel op 23 juni 2005 aan, nadat de werkgever per 10 januari 2005 de loondoorbetaling had stopgezet op basis van het oordeel van de bedrijfsarts. In de tussentijd had de werkgever, logischerwijs, daar zij uitging van arbeidsgeschiktheid, geen re-integratieactiviteiten meer verricht. Uiteindelijk oordeelt de rechter dat de werknemer arbeidsgeschikt is en recht heeft op loondoorbetaling vanaf 10 januari 2005. De werkgever moest het loon doorbetalen, terwijl in de tussentijd re-integratie volkomen stil heeft gelegen, waardoor de werkgever de kans op vroegere terugkeer van de werknemer op de werkvloer onbenut heeft gelaten.
Uit deze uitspraak blijkt dat het voor de werkgever van belang is snel duidelijkheid te krijgen over de geschiktheid van de werknemer. Als de werknemer weigert terug te keren, zelfs na de vaststelling van de bedrijfsarts dat hij arbeidsgeschikt is en een brief van de werkgever waarin de stopzetting van loondoorbetaling wordt aangekondigd, is het advies voor de werkgever snel een deskundigenoordeel te verzoeken bij het UWV. Daardoor heeft de werkgever snel duidelijkheid over de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Bij het te lang stil liggen van de re-integratie kan de werkgever naast loondoorbetaling geconfronteerd worden met een loonsanctie van het UWV.
Heeft u vragen over arbeidsongeschiktheid, re-integratie en tegenstrijdige oordelen, neem dan contact met ons op.