Werknemer overlijdt. Ontslagvergoeding naar erfgenamen?

Feitelijke situatie:
Werkgever en werknemer hebben overeenstemming bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en deze afspraken vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst. Deze beëindigingsovereenkomst is geformaliseerd in een ontbindingsbeschikking. Met andere woorden; de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer is door een rechterlijke uitspraak ontbonden. In deze uitspraak is bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 april 2010 en dat aan de werknemer een ontslagvergoeding wordt toegekend van € 65.952,00 bruto. Echter, nog voor de ontbindingsdatum komt de werknemer op 30 december 2009 te overlijden.
De vraag is nu of de werkgever de ontslagvergoeding die is vastgelegd in de ontbindingsbeschikking moet betalen aan de erfgenamen?

Standpunt werkgever:
De werkgever was van mening dat zij de ontslagvergoeding niet hoefden uit te keren aan de erfgenamen, omdat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt als gevolg van het overlijden van de werknemer (artikel 7:674 lid 1 BW).

Oordeel kantonrechter:
De kantonrechter dacht daar anders over. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de werkgever wel gehouden was om de in de ontbindingsbeschikking toegekende ontslagvergoeding aan de erfgenamen uit te betalen.

Oordeel Hof:
Het hof dacht er niet hetzelfde over als de kantonrechter en heeft de vordering afgewezen. Het Hof oordeelde dat de ontslagvergoeding onlosmakelijk was verbonden met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2010. De vergoeding was immers bedoeld zo volgt uit de beschikking: “ten titel van suppletie op een eventuele uitkering krachtens de sociale voorzieningen...”. Het Hof stelde dat de vergoeding zou en diende te worden betaald op het moment van eindigen van de arbeidsovereenkomst, per 1 april 2010. Door het overlijden van de werknemer op 30 december 2009 is echter de arbeidsovereenkomst van rechtswege (en eerder) geëindigd op grond van artikel 7:674 lid 1 BW. Door het eindigen van de arbeidsovereenkomst op 30 december 2009 kan er logischerwijze ook geen sprake meer zijn van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2010 en kunnen de erfgenamen ook geen aanspraak maken op de vergoeding.

Oordeel Hoge Raad:
De Hoge Raad stelt dat een ontbindingsbeschikking als bedoeld in artikel 7:685 BW rechtskracht heeft en zijn rechtskracht heeft behouden. De Hoge Raad is van oordeel dat niet valt in te zien dat en waarom de aan de werknemer toegewezen vergoeding onlosmakelijk zou zijn verbonden met de per 1 april 2010 uitgesproken ontbinding. Immers er was geen voorwaarde/voorbehoud opgenomen dat als de arbeidsovereenkomst door een andere oorzaak zou eindigen er dan geen vergoeding verschuldigd zou zijn.
De Hoge Raad besloot dat, nu niet in de ontbindingsbeschikking of in de beëindigingsovereenkomst is bepaald dat de vergoeding slechts verschuldigd zal zijn indien de arbeidsovereenkomst op 1 april 2010 nog bestaat, de vergoeding verschuldigd is. Ook nu de arbeidsovereenkomst door het overlijden van de werknemer eerder is geëindigd, is de vergoeding verschuldigd.

Conclusie:
Deze situatie is te voorkomen om in de beëindigingsovereenkomst een voorbehoud op te nemen. Echter, in geval van een ontbindingsprocedure op grond van artikel 7:685 BW ziet een kantonrechter vaak geen aanleiding om een voorbehoud op te nemen in de ontbindingsbeschikking.

Bron:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2014:2898

zie ook:
HR 21 maart 1997, ECLI:HR:1997:ZC2308, NJ 1997/380
HR 1 april 2011, ECLI:HR2011:BP2312, NJ2011/220.

Uitzendkracht en ziekte

Hoge Raad: uitzendovereenkomst eindigt niet zonder meer bij ziekte van de uitzendkracht

Lees verder